
De gedichten van Annie M. G. Schmidt hebben mijn jeugd kleur gegeven. Ik was en ben nog steeds een enorme fan van haar werk, met name van haar gedichten voor kinderen. Al heel jong werd ik voorgelezen uit de pocket Dikkertje Dap. Een bundeling van meer dan vijftig van haar populairste gedichten. Vooral als ik ziek was, werd er veel voorgelezen en omdat je toen nog gewoon alle kinderziektes kreeg, kwam dit geregeld voor. Ik genoot ervan. Ik kon daarna nog lange tijd bij de illustraties wegdromen. Toen ik zelf kon lezen, gingen de boekjes een nog belangrijkere rol spelen. Ik las ze zo vaak als ik kon. Ik denk nu dat ik mezelf qua leesniveau wat beter voor deed dan wat het werkelijk was, want als je net kunt lezen lijkt het hele verhaal van Dikkertje Dap wel wat hoog gegrepen. Maar het scheelt enorm als je het eigenlijk gewoon al uit je hoofd kent.
Ik kreeg uiteindelijk vier van haar boekjes en was er heel zuinig op. Mijn favoriet was het titelgedicht uit de bundel Vingertje Lik. Vingertje Lik was de naam van een ondeugend prinsesje dat de hele dag overal van snoepend, door het paleis liep. Op een dag ziet ze tot haar genoegen dat er in de keuken allerlei lekkers klaarstaat voor het Paasdiner van die avond en er is niemand te zien. Ze neemt een flinke lik uit de kom met taartbeslag, verliest haar evenwicht en belandt in de kom. Iedereen vraagt zich de hele dag af waar ze gebleven is, maar niemand in het paleis weet iets. Tot het moment dat ’s avonds de taart opgediend wordt en er een huilend geluid vanuit de taart lijkt te komen. Jawel hoor, daar is ze dan. Het duurde nog jaren voordat ik me ging afvragen hoe dat nu gegaan was met het bakken van de taart. Maar Annie was in haar gedichten altijd heel stellig en overtuigend, als zij het zo opschreef, dan ging ik moeiteloos in haar gedachtegang mee. De vier pockets heb ik nog steeds. Zelfs het plakband waarmee ze steeds opgelapt zijn heeft zijn beste tijd gehad. Maar ze staan nog steeds gezusterlijk naast elkaar in mijn boekenkast. Soms herlees ik ze nog wel eens.
Humor en haar beschrijvingen van gedrag dat inging tegen de maatschappelijke regels en gewoonten uit die tijd waren Annie Schmidt’s sterkste wapens. Met name die laatsten waren in de jaren vijftig tot en met de jaren zeventig nog veel strakker dan wij ons nu nog kunnen voorstellen. Een voorbeeld van haar provocerende gedachten is het gedicht het Stoute-Kinderen-Huis. Het is een huis waar honderd kinderen wonen die niets anders doen dan schreeuwen, zingen en gillen. Er blijkt ook een meester te zijn, die wordt omschreven als akelig, griezelig en buiten zichzelf van kwaaiigheid. Hij is streng maar hij heeft totaal geen vat op het geheel:
(ze) trekken aldoor aan de baard,
van meester Joachim B. de Waard,
klimmen in bomen en hangen aan hekken,
tieren en gillen en schreeuwen als gekken.
En dan blijkt ze nog een mooie afsluiter achter de hand te hebben, die bij mij altijd hele fantasieën los maakte:
Zeg eens, hoor jij ook niet thuis,
in dat Stoute-Kinderen-Huis?
J-…Nee toch?
En dan te bedenken dat ik een over-keurig meisje was, wat zoiets echt niet zou durven. Maar Annie’s gedichten maakten in je hoofd alles mogelijk. Haar beeldende manier van beschrijven nam je mee in haar wereld, die voor mij in ieder geval heel aantrekkijk was. Toch spaarde ze de kinderziel niet. Haar gewoonte om op een directe manier dingen en situaties te beschrijven en bij de naam te noemen was een ander kenmerk van haar stijl. Zoals bij het gedicht Sebastiaan. Al in regel twee valt ze meteen met de deur in huis:
Dit is de spin Sebastiaan.
Het is niet goed met hem gegaan.
De spin wil in een huis een web gaan weven omdat hij het buiten te koud vindt. Alle andere spinnen waarschuwen hem dat dat heel gevaarlijk is. maar hij doet het toch. Het gedicht eindigt met de niets verhullende regels:
Binnen werd een moord gepleegd.
Sebastiaan is opgeveegd.
Ik kan me nog goed herinneren dat die gedachte nog lang is blijven hangen in mijn hoofd. De schrijfster kon je op allerlei manieren goed raken. Dat was knap omdat haar fantasie alle kanten op sprong. Je moest je volledig openstellen voor haar teksten. Alles kon en het was in haar gedichten ook zeker, dat het werkelijk op die manier gebeurd was. Kinderen namen het heft in handen, de volwassenen waren vaak dom of onredelijk. Ze steekt soms de draak met het moraliserende gedrag van ouders, maar altijd met humor. Ook zelfspot was haar niet vreemd. Haar taalgebruik is speels en het ritme is altijd perfect. Waardoor het ook zeer geschikt is om voor te lezen.
Wat ik toen niet wist, maar wat in de door Annejet van der Zijl geschreven biografie over Annie Schmidt duidelijk naar voren komt, is haar afkeer van kinderen. Daarin was ze heel uitgesproken. Hoogst opmerkelijk voor iemand die met zoveel succes zo’n groot oeuvre voor deze doelgroep nagelaten heeft. Als ze voor haar opleiding tot bibliotheekmedewerkster kinderboeken moet lezen, is haar reactie direct en duidelijk ‘ik kots ervan’. Tijdens haar werk in de Nuts kinderleeszaal in Amsterdam heeft ze naar eigen zeggen heel veel kleintjes afgesnauwd. Ze had nauwelijks interesse in kinderen die ze ontmoette, maar ook later in haar leven besteedde ze aan haar eigen zoon zo min mogelijk tijd. Ze sloot zich hele dagen op in haar werkkamer om te schrijven en wenste dan ook niet gestoord te worden. In de bibliotheek voorlezen vond ze dan wel weer leuk, vooral uit boeken die men toen pedagogisch niet verantwoord vond, zoals bijvoorbeeld Alibaba en de veertig rovers. Vanaf die tijd ging ze ook verhalen vertellen die ze zelf verzon. Hierdoor leerde ze wat voor een groep werkte en wat niet. Ze begon ook met het schrijven van gedichten voor kinderen. Deze werden vanaf negentiennegenenveertig wekelijks gepubliceerd op de kinderpagina van het Parool. Dit werd tot haar eigen verbazing een groot succes. Het maken van deze gedichten kostte haar weinig moeite en ze hechtte er daardoor dan ook niet veel waarde aan. Schrijven voor volwassenen vond ze veel belangijker. Ze werd trotser toen de bundels met haar kindergedichten gepubliceerd werden en deze haar als schrijfster beroemd maakten. En vanaf dat moment gaat het snel. De boeken van Abeltje, Minoes, Otje , Wiplala, Pluk van de Petteflet en niet te vergeten Jip en Janneke maken haar, naast haar werk voor volwassenen, groot. Haar tegendraadse karakter en het feit dat ze geen blad voor de mond neemt maken haar in de jaren die volgen tot een waar mediafenomeen.
Als kind genoot ik van haar fantasie en van haar speelse schrijfstijl. Ook het feit dat het gedichten waren vond ik altijd prettig, het gaf een extra dimensie aan wat je las. Later vond ik haar nog steeds een fantastische schrijfster, maar heb ik ook vaak nagedacht over de tegenstelling in haar opvattingen en de kracht van haar werk. Niet van kinderen houden en toch precies opschrijven wat heel veel van hen aantrekkelijk vonden en vinden. Later zijn de gedichten nog in een aantal keren in mooie uitgaves opnieuw uitgegeven. Haar werk blijft hierdoor levend. Ik hoop dat ze kinderen, net als mij, nog heel lang zullen blijven aanspreken.
Photo by Art Lasovsky on Unsplash